
103
Hoofdstuk 5: Werken met patronen
5
4. Kies met [INC/+] of [DEC/–] c.q. de VALUE-schijf de
Part wiens data u (geheel of gedeeltelijk) wilt wissen
(ALL of maar een welbepaalde Part).
5. Breng de cursor met CURSOR [
▼
] naar “MEASURE”.
6. Met het cijfer vóór de “–” kiest u de maat waar het te wis-
sen gedeelte begint. Het cijfer achter de “–” slaat op de
laatste maat die gewist wordt.
Breng de cursor met CURSOR [
▲
] of [
▼
] naar het beno-
digde cijfer.
7. Stel met [INC/+] of [DEC/–] c.q. de VALUE-schijf in van
welke maat tot welke maat u wilt wissen.
MEASURE: ALL, (eerste maat) – (laatste maat)
ALL: Betekent dat alle maten gewist worden.
Eerste/laatste maat: (1~99) Maatnummers van waar tot
waar u wilt wissen.
8. Druk op [F3 (EXEC)]. Dit moet u even bevestigen:
9. Druk nog een keer op [F3 (EXEC)] of op [F1 (CANCEL)]
als u zich bedacht hebt.
Voorbeeld
Om de data van alle Parts tussen het begin van maat 4 en
het einde van maat 6 te wissen, moet u de volgende
instellingen maken:
Naam geven aan een
patroon [NAME]
Aan elk User-patroon kunt u een naam van maximaal 8
tekens geven:
1. Kies het patroon waar u een naam aan wilt geven. Zie
“Patronen selecteren” op blz. 85.
2. Druk op [PATTERN] en op [F3 ( MENU)]. [PAT-
TERN] licht op en het display beeldt een popup-menu af.
3. Breng de cursor met [INC/+] of [DEC/–] c.q. de VALUE-
schijf of CURSOR [
▲
]/[
▼
] naar “NAME”.
4. Bevestig uw keuze door op [F3] te drukken.
5. Breng de cursor met [F1 (LEFT )] of [F2 (RIGHT )]
naar de positie waarvoor u een ander teken wilt selecte-
ren.
6. Kies met [INC/+] of [DEC/–] c.q. de VALUE-schijf of
CURSOR [
▲
]/[
▼
] een ander teken.
7. Druk op [EXIT] wanneer de naam geprogrammeerd is.
Zie blz. 69 voor een verklaring van de functieknoppen.
U kunt de volgende tekens programmeren:
A~Z, 0~9, !, ”, #, $, %, &, ’, (, ), [, ], *, +, ,, -, ., /, :, ;, , =,
, ?, _,
Druk op [SHIFT]
Kommentare zu diesen Handbüchern